Ze is weg. Ze is gelukkig.
Ik wist het al voordat anderen het zeiden: mijn moeder ging dood. Terwijl mensen om me heen zeiden “het kan nog lang duren”, leven met dementie, voelde ik dat haar tijd kwam. Ik had gelijk. En toen het moment daar was, was het heel snel. Maar ergens ook: goed. Omdat haar laatste weken, in een verpleeghuis, lastig waren. Omdat haar hoofd en lichaam haar in de steek lieten op een manier waarvan ik weet dat ze dat zo niet had gewild. Ze gaf dit zelf ook aan de dag van haar dood, als een soort afscheid, lijkt het achteraf.
Die avond ontdekte ik een liedje van een artiest die ik liefheb. Het ging over afscheid nemen. Ik had het op repeat staan, alsof ik wist dat ik het nodig zou hebben. En die nacht, ineens, kwam het telefoontje. Mijn moeder was overleden.
Wat er toen gebeurde, was instinctief. Geen draaiboek, geen protocol, maar voelen: ik moet haar naar huis halen. Het huis waar ze dertig jaar had gewoond, en wij soms ook, waar haar kat nog woonde, waar de herinneringen lagen opgeslagen in de kieren van de vloer. Midden in de nacht, met drie uitvaartverzorgsters, haalden we haar op. Door de tuin, in een kist, terug naar haar plek. En zo begon het afscheid.
Ik wilde niet dat het drama werd –geen aula’s, gehuurde zalen, iemand anders z’n woorden. Ik wilde iets wat klopte. Wat zacht was. Liefdevol. Persoonlijk. En wat ik zelf (en anderen) zou kunnen dragen -en ook na een aantal jonge traumatische overlijdens in de familie en met diverse familieleden die nu zelf ziek waren.
Dus elke dag was ze daar, in haar eigen woonkamer. Mensen kwamen langs. Ik legde elke dag iets nieuws erbij op haar kist. De kat liep voorbij. We dronken wijn. Stookten een vuurtje in de tuin. Ik boog me de eerste dagen soms over haar heen en zei haar steeds: ik ga je zo missen. En dat ze prachtig was.
Er waren een paar mensen die het niet aandurfden. Die het eng vonden, een overledene in huis. Ze durfden eerst het huis niet eens in. Maar ik dacht: waarom zijn we hier eigenlijk zo bang voor? De dood hoort bij ons. Het is het enige wat zeker is in het leven. En mijn moeder – die ooit eens zei dat ze niet thuis wilde worden opgebaard – zou me dit hopelijk vergeven. Want het voelde goed. Intiem. En zoals ik haar ooit trouw beloofde, hingen we niet met z’n allen over haar heen om naar haar te kijken. Tentoongesteld.
De dag van haar afscheid deed ik wat ik al eens aan haar benoemd had: een borrel, laat op de dag. Goede wijn. Muziek. Geen lange speeches met clichés, maar een paar echte verhalen. En een rouwstoet, vanuit haar huis, naar het crematorium. We begeleiden haar naar de ovenruimte. En daarna, met miniflesjes witte wijn, wat haar drank altijd was, lieten we ballonnen voor haar op bij zonsondergang. We lieten haar los, ook zodat ze verder kon gaan. Witte ballonnen, die ineens een hart vormden in de lucht!
Een zwerm vogels zoefde daarop langs. Het geheel was een relatief klein, maar indrukwekkend moment, en het leek alsof het zo moest zijn.
Daarna ging thuis de vuurkorf aan. De wijn open. Er kwamen nog wat extra mensen langs. Alles mocht. Niks moest. En ik dacht: dit is zoals het hoort te zijn. Niet verstopt. Niet onderdrukt. Maar geleefd. Geademd.
En toen kwam de dag erna.
βΈ»
De dag na de crematie. Ik sliep nog in haar huis. En opeens hoorde ik ze naast me, op klaarlichte dag: mijn ouders.
Mijn vader grapte, mijn moeder moest lachen. Het kwam ergens van links.
Ik had nog niet aan mijn vader gedacht sinds haar overlijden of dat hij of iemand anders haar zou ‘opwachten’. Daar was het allemaal te hectisch voor.
Maar daar waren ze. Samen. Zoals ze waren. Lachend. Alsof ze erbij waren geweest die vrijdagmiddag.
De ‘borrel’ in haar woonkamer. De optocht door de tuin, richting de rouwauto en het crematorium. De ballonnen die we voor haar oplieten.
Mijn vader zou er de draak mee hebben gestoken. Mijn moeder had om hem gelachen.
En precies dat hoorde ik terug. Het was zó hun dynamiek, dat ik me nog bijna beledigd voelde. Zoals vroeger.
Alsof ik mijn schoen zette voor Sinterklaas, bloedserieus, en zij zich stonden te verkneukelen in de hoek.
Het was zó echt, dat ik hardop zei:
‘Jongens, wat is dit? Hou even op.’
Ik meende het ook. Want het was natuurlijk wel een beetje weird. En verwarrend. En troostend.
En later zei ik tegen mijn vriend:
‘Ze is weg. Ze is gelukkig.’
En ik voelde het. Alles in mij wist: Ze is vrij.
En met dat besef kwam rust. Een zachtheid en kracht die ik sindsdien bij me draag.
Het voelde ook als een boodschap. Niet in woorden, maar in gevoel:
‘Ga voor jezelf. Ga verder.’
Op een manier die klopt. Die zacht is. Die gedragen wordt door liefde.
Dit was het universum, dat een cirkel sloot.
--
Mijn moeder sprak in de laatste periode eens over een 'andere manier van afscheid nemen'. Zoals met een viering in het bos. En die ga ik haar nog geven. Als we met haar as een boom gaan planten.
π³π
